Elke gebruiker van een P2P-netwerk kan inbreuk maken op het beschikbaarheidsrecht, zelfs als het stuk zelf onbruikbaar is en zelfs als het automatisch wordt gegenereerd.

C-597/19

Mircom v Telenet

Auteursrecht: Mededeling aan het publiek

17 Jun 2021

De achtergrond van de zaak

Mircom International Content Management & Consulting (M.I.C.M.) Limited (“Mircom”) is een vennootschap die licenties bezit voor het meedelen aan het publiek van pornografische films op P2P-netwerken.

In 2019 heeft Mircom bij de Ondernemingsrechtbank Antwerpen een vordering ingesteld tot veroordeling van internetprovider Telenet tot overlegging van de identificatiegegevens van haar klanten wier internetverbindingen waren gebruikt om films uit de Mircom-catalogus op P2P-netwerken te delen.

In de eerste plaats vraagt de verwijzende rechter of het downloaden van een bestand via een peer-to-peer netwerk en de gelijktijdige bepalingen voor het uploaden van delen ervan een mededeling aan het publiek vormen. Meer in het bijzonder vraagt de verwijzende rechter of dit het geval is wanneer die delen op zichzelf onbruikbaar zijn en het uploaden door de configuraties van de delingssoftware van de BitTorrent-client automatisch door die software (en dus zonder medeweten van de gebruiker) wordt gegenereerd.

Verder wilde de verwijzende rechter verduidelijken of de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die de contractuele houder van het auteursrecht (of naburige rechten) is, maar deze rechten niet zelf exploiteert en enkel schadevergoeding vordert van vermeende inbreukmakers - en wiens economisch bedrijfsmodel dus afhangt van het bestaan van piraterij en niet van de bestrijding ervan - dezelfde rechten geniet als die welke door hoofdstuk II van de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten zijn toegekend aan auteurs of licentiehouders die auteursrechten op de normale wijze exploiteren.

Ten slotte wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, sub f, van verordening 2016/679 aldus moet worden uitgelegd dat het zich in de eerste plaats verzet tegen de stelselmatige registratie, door de houder van intellectuele-eigendomsrechten en door een derde die namens die houder optreedt, van de IP-adressen van de gebruikers van “peer-to-peer”-netwerken wier internetverbindingen zouden zijn gebruikt voor inbreukmakende activiteiten, en anderzijds de mededeling van de namen en de postadressen van deze gebruikers aan de rechthebbende of aan een derde, teneinde hem in staat te stellen bij de burgerlijke rechter een vordering tot schadevergoeding in te stellen wegens de schade die deze gebruikers zouden hebben veroorzaakt.

Het oordeel

Wat de eerste vraag betreft, verduidelijkt het Hof dat het uploaden van eerder gedownloade delen van een mediabestand dat een beschermd werk bevat, met gebruikmaking van een peer-to-peer netwerk een “beschikbaarstelling voor het publiek” vormt, ook al zijn die delen als zodanig onbruikbaar en worden zij automatisch gegenereerd wanneer de gebruiker zich heeft geabonneerd op de delingssoftware van de BitTorrent-client door in te stemmen met de toepassing ervan na te zijn geïnformeerd over de kenmerken ervan.

Verder merkt het EHJ op dat de stukken geen delen van werken zijn, maar delen van de bestanden die deze werken bevatten, die worden gebruikt om deze bestanden te verzenden via het BitTorrent-protocol. Bijgevolg is het feit dat de doorgezonden stukken op zich onbruikbaar zijn irrelevant, aangezien wat beschikbaar wordt gesteld het bestand is dat het werk bevat, dat wil zeggen het werk in digitaal formaat. Elke gebruiker van het “peer-to-peer”-netwerk kan het originele bestand gemakkelijk reconstrueren uit de stukken die beschikbaar zijn op de computers van gebruikers die aan dezelfde “zwerm” deelnemen. Om vast te stellen dat er in een dergelijke situatie sprake is van “beschikbaarstelling”, “hoeft niet te worden aangetoond dat de betrokken gebruiker vooraf een minimumaantal onderdelen heeft gedownload(punt 46).

Deze uitlegging beoogt het juiste evenwicht te bewaren tussen de belangen en de grondrechten van de houders van intellectuele-eigendomsrechten enerzijds en de gebruikers van beschermde zaken anderzijds (punt 58).

Met betrekking tot de tweede vraag oordeelt het Hof dat “een persoon die contractueel houder is van bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, doch deze rechten niet zelf exploiteert maar enkel schadevergoeding vordert van vermeende inbreukmakers, in beginsel gebruik kan maken van de in hoofdstuk II van deze richtlijn bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, tenzij op grond van de algemene verplichting van artikel 3, lid 2, daarvan en op basis van een volledig en grondig onderzoek wordt vastgesteld dat zijn verzoek misbruik uitmaakt” (punt 96).

Met betrekking tot de derde en vierde vraag oordeelt het Hof dat artikel 6, lid 1, van verordening 2016/679, gelezen in samenhang met artikel 15, lid 1, van de E-Privacy RichtlijnRichtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, “aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling er in beginsel niet aan in de weg staat dat de IP‑adressen van gebruikers van peer-to-peernetwerken wier internetverbindingen zouden zijn gebruikt voor inbreukmakende handelingen, systematisch worden geregistreerd door de houder van intellectuele-eigendomsrechten en door een derde voor diens rekening, en evenmin eraan in de weg staat dat de namen en de postadressen van deze gebruikers worden meegedeeld aan deze houder of derde opdat bij een burgerlijke rechter een schadevordering kan worden ingesteld wegens de schade die deze gebruikers zouden hebben veroorzaakt, op voorwaarde evenwel dat dergelijke initiatieven en verzoeken van deze houder of een dergelijke derde gerechtvaardigd en evenredig zijn, geen misbruik uitmaken en hun rechtsgrondslag vinden in een nationale wettelijke maatregel in de zin van artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58 waarbij de reikwijdte wordt beperkt van de voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn” (punt 132).

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam