De achtergrond van de zaak
Deze zaak betreft een nogal opmerkelijke situatie waarin een houder van een EU-merk, die werd verzocht om in het kader van een vordering tot vervallenverklaring bewijs van normaal gebruik over te leggen, twee keer een termijn heeft overschreden.
The Green Effort, die werd geconfronteerd met een vordering tot vervallenverklaring die door de Fédération internationale de l'automobile (FIA) tegen haar EU-merk FORMULA E was ingesteld, heeft het bewijs van normaal gebruik een dag na het verstrijken van de door de nietigheidsafdeling gestelde termijn ingediend. Als gevolg daarvan werd het ingediende bewijs niet in aanmerking genomen en werd het bestreden merk in zijn geheel vervallen verklaard. Het beroep tegen deze beslissing is door de tweede kamer van beroep verworpen bij beslissing van 19 september 2017 en deze beslissing is op dezelfde datum in het postvakje van de gemachtigde van The Green Effort geplaatst. The Green Effort heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing bij verzoekschrift van 4 december 2017.
Het Gerecht heeft het beroep verworpen, aangezien The Green Effort op 19 september 2017 in kennis was gesteld van de bestreden beslissing van de tweede kamer van beroep en de termijn om bij deze kamer beroep in te stellen dus op 29 november 2017 was verstreken (twee maanden na de datum van kennisgeving, verlengd met tien dagen wegens afstand).
Voor het HvJEU beriep The Green Effort zich op artikel 4, lid 4, van besluit nr. EX-13-2 van 26 november 2013, vastgesteld door de uitvoerend directeur van het EUIPO, dat de elektronische communicatie met en door het EUIPO regelt (identiek aan artikel 3, lid 4, van besluit EX-18-1 van 15 mei 2018). Dit artikel bepaalt: “Onverminderd de nauwkeurige vaststelling van de datum van kennisgeving, wordt de kennisgeving geacht te hebben plaatsgevonden op de vijfde kalenderdag na de dag waarop het Bureau het document in de Inbox van de gebruiker heeft geplaatst.” The Green Effort heeft aangevoerd dat de kennisgeving derhalve geacht moet worden te hebben plaatsgevonden op de vijfde kalenderdag na 19 september 2017. Volgens The Green Effort betekent dit dat de kennisgeving moet worden geacht te hebben plaatsgevonden op 25 september 2017 (aangezien 24 september 2017 een zondag was) en dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de bestreden beslissing is verstreken op 5 december 2017.
Het oordeel
Het HvJEU verwijst allereerst naar artikel 65 juncto artikel 79 van de Merkenverordening 207/2009Verordening [EG] nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk, op grond waarvan binnen twee maanden na de kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep beroep bij het Gerecht kan worden ingesteld. Het HvJEU verwijst ook naar regel 65, lid 2, van de Uitvoeringsverordening GemeenschapsmerkenVerordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1041/2005 van de Commissie van 29 juni 2005., op grond waarvan de bijzonderheden van de kennisgeving met andere technische middelen dan een fax door de voorzitter van het Bureau, thans de uitvoerend directeur van het EUIPO, worden vastgesteld. Op basis hiervan stelt het Hof vast dat besluit nr. EX-13-2 van 26 november 2013 betreffende elektronische communicatie met en door het EUIPO, dat is vastgesteld door de uitvoerend directeur van het EUIPO, in casu wel degelijk van toepassing is.
Wat de uitlegging van artikel 4, lid 4, van dat besluit (en artikel 3, lid 4, van besluit EX-18-1 van 15 mei 2018) betreft, erkent het Hof dat de bewoordingen van die bepaling niet toelaten de draagwijdte van de woorden “onverminderd” in die bepaling ondubbelzinnig vast te stellen.
Het EUIPO suggereerde dat “onverminderd de nauwkeurige vaststelling van de datum van kennisgeving” betekende “ongeacht enige andere datum waarop de kennisgeving zou kunnen worden vastgesteld” of “ongeacht”, maar het HvJEU verwerpt deze uitlegging, aangezien “in die bepaling wordt verwezen naar de exacte vaststelling van de datum van kennisgeving, aangezien een kennisgeving in alle omstandigheden zou worden geacht te hebben plaatsgevonden op de vijfde kalenderdag na de dag waarop het EUIPO het document in de inbox van de gebruiker heeft geplaatst” (punt 42). Het HvJEU oordeelt dat in dit licht artikel 4, lid 4, van besluit nr. EX-13-2 van 26 november 2013 (en artikel 3, lid 4, van besluit EX-18-1 van 15 mei 2018) “aldus worden uitgelegd dat een kennisgeving zal worden geacht te hebben plaatsgevonden op de vijfde kalenderdag na de dag waarop het EUIPO het document in de inbox van de gebruiker heeft geplaatst, tenzij de daadwerkelijke datum van kennisgeving precies kan worden vastgesteld op een andere dag binnen die periode” (punt 43).
Bij de toepassing van dit beginsel oordeelt het Hof dat een dergelijke andere datum de datum is waarop de gebruiker van de inbox om toegang tot de kennisgeving heeft verzocht en deze heeft gedownload (mits deze datum nauwkeurig kan worden vastgesteld). Met andere woorden, als er geen toegang tot de kennisgeving is gevraagd binnen vijf dagen nadat de kennisgeving in de inbox van de gebruiker is geplaatst, wordt de kennisgeving geacht te hebben plaatsgevonden op de vijfde dag na de dag waarop het EUIPO het document in de inbox heeft geplaatst. Als echter vóór de vijfde dag om toegang is verzocht, geldt die dag als datum van kennisgeving. Het Hof is van oordeel dat deze interpretatie “voldoet aan de uit het rechtszekerheidsbeginsel voortvloeiende vereisten. Zij vermijdt immers dat onbeperkt kan worden opgekomen tegen beslissingen van de kamer van beroep, doordat, indien het betrokken document na plaatsing ervan in de inbox van de gebruiker nooit is geraadpleegd, kennisgeving wordt geacht te hebben plaatsgevonden op de vijfde kalenderdag na deze plaatsing” (punt 44).
Vaststellend dat het in casu vaststaat dat de vertegenwoordiger van The Green Effort op 19 september 2017 om toegang tot het bestreden besluit heeft verzocht en het op diezelfde dag heeft gedownload en er kennis van heeft genomen, concludeert het Hof dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het bestreden besluit op 29 november 2017 is verstreken.