De achtergrond van de zaak
Levola en Smilde zijn beide Nederlandse bedrijven die actief zijn in de voedingsmiddelenindustrie. Sinds 2011 brengt Levola een smeerbare roomkaasdip op de markt onder de naam 'Heksenkaas'. In 2014 heeft Smilde een vergelijkbare smeerbare dip op de markt gebracht onder de naam 'Witte Wievenkaas'.
Levola startte een procedure bij de Rechtbank Gelderland waarin zij stelde dat de smaak van de Heksenkaas-dip een eigen intellectuele schepping was en daarom in aanmerking kwam voor auteursrechtelijke bescherming en dat de Witte Wievenkaas-dip in feite een reproductie was van de Heksenkaas-dip, met een identieke of sterk gelijkende smaak. Levola vorderde dat de rechtbank alle productie en verhandeling van de “Witte Wievenkaas” zou verbieden.
De rechtbank wijst de vorderingen van Levola af, zonder in te gaan op de vraag of de smaak van de Heksenkaasdip auteursrechtelijk beschermd kan worden. In hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bij gebreke van een arrest van het HvJ over de bescherming van smaken onder de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, besloot het hof de procedure te schorsen en de zaak voor te leggen voor een prejudiciële beslissing.
Het oordeel
Het EHJ stelt ten eerste dat om als 'werk' te worden aangemerkt het onderwerp origineel moet zijn in de zin dat het “een eigen intellectuele schepping van de maker is” (paragraaf 36) en ten tweede dat “alleen iets dat de uitdrukking is van een dergelijke intellectuele schepping van de maker als een ‘werk’ kan worden aangemerkt” (paragraaf 37).
Gelet op op de Berner ConventieVerdrag van Bern voor de bescherming van werken van de letterkunde en de beeldende kunst, ondertekend te Bern op 9 september 1886 (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979 voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, ondertekend in Bern op 9 september 1886 (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979, het WIPO-verdrag inzake auteursrecht en de TRIP's-overeenkomst, oordeelt het EHvJ dat “het begrip „werk” als bedoeld in richtlijn 2001/29 noodzakelijkerwijs een uitdrukkingsvorm van het voorwerp van de auteursrechtelijke bescherming waardoor dit voorwerp voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd, ook al hoeft deze uitdrukkingsvorm niet per se permanent te zijn” (punt 40). Het vereiste dat een werk voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar moet zijn, is volgens het Hof tweeledig. In de eerste plaats “moeten de autoriteiten die de bescherming van de aan het auteursrecht verbonden uitsluitende rechten moeten verzekeren, in staat zijn het aldus beschermde materiaal duidelijk en nauwkeurig te identificeren” (punt 41). In de tweede plaats vereist de noodzaak om elke mate van subjectiviteit en dus rechtsonzekerheid te vermijden dat het beschermde voorwerp “nauwkeurig en objectief kan worden uitgedrukt” (punt 41).
Door deze vereisten toe te passen, stelt het Hof vast dat de smaak van een levensmiddel niet nauwkeurig en objectief kan worden vastgesteld, vooral omdat “de smaak van een voedingsmiddel kan echter niet nauwkeurig en objectief worden uitgedrukt. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld geldt voor een letterkundig werk, een schilderij, een film of een muziekstuk, dat een nauwkeurige en objectieve uitdrukkingsvorm is, berust de identificatie van de smaak van een voedingsmiddel immers hoofdzakelijk op smaakbeleving en smaakervaring, die subjectief en variabel zijn, aangezien zij met name afhankelijk zijn van factoren die eigen zijn aan de persoon die het betrokken product proeft, zoals diens leeftijd, voedselvoorkeuren en consumptiegewoonten, alsmede van de omgeving en de context waarin het product wordt geproefd.” (punt 42).
Concluderend dat het wegens de huidige wetenschappelijke ontwikkeling niet mogelijk is om de vereiste precieze en objectieve identificatie met technische middelen te bereiken, oordeelt het Hof dat de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij aldus moet worden uitgelegd dat “zij zich ertegen verzet dat zich ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling in die zin wordt uitgelegd dat zij auteursrechtelijke bescherming verleent aan de smaak van een voedingsmiddel.” (punt 45).