PDO kan bescherming bieden tegen reproductie van het uiterlijk wanneer reproductie de consument misleidt

C-490/19

Morbier

BGA's en BOB's: Beschermingsomvang

17 Dec 2020

De achtergrond van de zaak

Het Syndicat interprofessionnel de défense du fromage Morbier is een organisatie die de rechten op de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) “Morbier” verdedigt. De Société Fromagère du Livradois, die sinds 1979 Morbier produceert, mocht de naam “Morbier” gebruiken tot 11 juli 2007. Na deze datum heeft zij deze benaming vervangen door de benaming “Montboissié du Haut Livradois”.

Het Syndicat verwijt de Société inbreuk te hebben gemaakt op de beschermde benaming door een kaas te produceren en te verhandelen die er visueel uitziet als het product met de BOB “Morbier”. Daarom heeft het Syndicat in Frankrijk een procedure tegen de Société aangespannen.

In hoger beroep oordeelde de verwijzende rechter, de Cour de cassation (Hof van Cassatie van Frankrijk), dat in het bij hem aanhangige beroep de vraag aan de orde was of de aan een BOB verleende bescherming (artikel 13, lid 1, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen en gelijkwaardige bepalingen) uitsluitend het gebruik van de geregistreerde naam door een derde verbiedt, dan wel de reproductie van de vorm of het uiterlijk die kenmerkend is voor een product met een geregistreerde benaming, wanneer deze reproductie de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product.

Het oordeel

Als inleidende opmerking bij het eerste deel van de vraag stelt het Hof vast dat artikel 13, lid 1, onder a), van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen verbiedt om een geregistreerde naam direct of indirect te gebruiken voor producten die niet onder de registratie vallen, in identieke vorm of in een vorm die fonetisch en/of visueel sterk op elkaar lijkt. Bovendien verbiedt artikel 13, lid 1, sub b tot en met d, van deze verordening andere gedragingen waartegen geregistreerde benamingen beschermd zijn en waarbij de benamingen zelf niet direct of indirect worden gebruikt (punt 24). Aldus, aldus het Hof, moet de werkingssfeer van artikel 13, lid 1, sub a, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen noodzakelijkerwijs worden onderscheiden van die van de andere regels inzake de bescherming van geregistreerde benamingen in artikel 13, lid 1, sub b tot en met d, van die verordening (punt 25).

Het Hof herinnert er vervolgens aan dat artikel 13, lid 1, sub b, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen aldus moet worden uitgelegd dat een geregistreerde benaming mag worden opgeroepen door het gebruik van figuratieve tekens (punt 27). Bovendien merkt het Hof op dat, wat de in artikel 13, lid 1, sub c, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, deze bepalingen de draagwijdte van de bescherming ten aanzien van de punten a) en b) van deze artikelen verruimen door er onder meer “elke andere aanduiding” in op te nemen. Het Hof overweegt dat De uitdrukking „elke andere aanduiding” omvat informatie die in welke vorm ook kan voorkomen op de binnen- of buitenverpakking van het betrokken product, in reclamemateriaal of in documenten betreffende het desbetreffende product, met name in de vorm van een tekst, een afbeelding of een inhoud die informatie kan verschaffen over de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van dat product” (punt 28).

Met betrekking tot artikel 13, lid 1, onder d), van Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen merkt het Hof van Justitie op dat de woorden “elke andere praktijk” bedoeld zijn om elke gedraging te bestrijken die niet reeds onder de andere bepalingen van die artikelen valt, en dus om de regeling voor de bescherming van geregistreerde benamingen aan te scherpen (punt 29). Het Hof concludeert dan ook dat hieruit volgt dat artikel 13, lid 1, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen niet beperkt is tot het verbieden van het gebruik van de geregistreerde naam zelf, maar een ruimere werkingssfeer heeft (punt 30).

Wat het tweede deel van de vraag betreft, of artikel 13, lid 1, sub d, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen aldus moet worden uitgelegd dat het de reproductie verbiedt van de vorm of het uiterlijk die kenmerkend is voor een product met een geregistreerde naam, wanneer deze reproductie de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product, herhaalt het Hof dat artikel 13, lid 1, sub d, van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen in ruime zin betrekking heeft op alle andere gedragingen dan die welke zijn verboden bij artikel 13, lid 1, sub a tot en met c, van die verordening (punt 33).

Bij de beoordeling of deze bescherming zich zelfs uitstrekt tot gebruik dat niet overeenstemt met de geregistreerde naam, stelt het Hof vast dat “de door deze bepalingen geboden bescherming volgens de bewoordingen zelf ervan betrekking heeft op de geregistreerde benaming en niet op het product dat onder die benaming valt” (punt 36). Het Hof concludeert niettemin dat “de reproductie van de vorm of het uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product, zonder dat deze benaming op het betrokken product of op de verpakking ervan voorkomt, binnen de werkingssfeer van deze bepalingen valt. Dat zal het geval zijn wanneer die reproductie de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het betrokken product” (punt 38).

Bij de beoordeling of dit het geval is, moet worden uitgegaan van de gemiddelde Europese consument en van alle relevante factoren in het onderhavige geval (punt 39). Met betrekking tot een element van het uiterlijk van het product waarop de geregistreerde naam betrekking heeft, zoals het geval is in de hoofdzaak, oordeelt het Hof vervolgens dat “in het bijzonder dient met betrekking tot een element van het uiterlijk van het product waarop de geregistreerde benaming betrekking heeft, zoals in het hoofdgeding, met name te worden beoordeeld of dit element een referentiekenmerk is dat bijzonder onderscheidend is voor dit product, zodat de reproductie ervan, in combinatie met alle in casu relevante factoren, de consument kan doen aannemen dat het product dat deze reproductie bevat een product is dat onder deze geregistreerde benaming valt” (punt 40).

 

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam