De achtergrond van de zaak
GB bezit tapasbars in Spanje en gebruikt het teken CHAMPANILLO (“kleine champagne” in het Spaans) om deze aan te duiden en te promoten. Bovendien gebruikt GB in haar reclame een afbeelding van twee champagnecoupes die een sprankelende drank bevatten.
Het Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (CIVC), een organisatie die de belangen van champagneproducenten behartigt, heeft bij de rechtbank van Barcelona een vordering ingesteld om het gebruik van de term Champanillo te verbieden. Volgens het CIVC maakt het gebruik van het teken Champanillo inbreuk op de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) “Champagne”. In haar verweer voerde GB aan dat het gebruik van het teken CHAMPANILLO als handelsnaam voor tapasbars geen verwarringsgevaar oplevert met producten die onder de BOB vallen.
De rechter in eerste aanleg verwierp de vordering en verwees daarbij naar een uitspraak van het Spaanse Hooggerechtshof, dat oordeelde dat het gebruik van de term Champín voor het op de markt brengen van een koolzuurhoudende, alcoholvrije drank op basis van fruit, bestemd voor consumptie tijdens kinderfeestjes, geen inbreuk maakte op de BOB “Champagne”, omdat de betrokken producten en hun doelpubliek verschillend waren.
In hoger beroep heeft de Audiencia Provincial de Barcelona gevraagd of artikel 103, lid 2, sub b, van Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, de BOB's beschermt tegen het gebruik in de handel van tekens die geen producten maar diensten aanduiden. Bovendien heeft de verwijzende rechter de vraag opgeworpen of voor schending van artikel 103, lid 2, sub b, van Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten is vereist dat de waar of de dienst waarvoor het bestreden teken wordt gebruikt, overeenstemt met de waar die door de BOB wordt aangeduid.
Het oordeel
Bij het stellen van zijn vragen heeft de verwijzende rechter ook verwezen naar de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen. In zijn inleidende opmerkingen is het Hof van oordeel dat deze verordening niet van toepassing is op producten van de wijnsector of wijnbouwproducten, zodat alleen moet worden verwezen naar Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (punt 31 en antwoord 1). Het HvJEU is echter wel van mening dat het relevante artikel in de Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten “vergelijkbaar” is met dat van de Verordening Inzake BGA’s BOB’sVerordening nr. 1151/2012 van de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen en dat de in elk van beide systemen ontwikkelde beginselen “coherent kunnen worden toegepast” (punt 32).
Met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag concludeert het Hof dat artikel 103, lid 2, onder b), van de Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, aldus moet worden uitgelegd dat het de BOB's beschermt tegen handelingen die zowel op producten als op diensten betrekking hebben. In dit verband is het Hof van Justitie van oordeel dat deze brede bescherming in overeenstemming is met de beschermingsdoelstelling van de Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, die er in wezen op neerkomt dat “de consumenten te waarborgen dat landbouwproducten met een op grond van die verordening geregistreerde geografische aanduiding, doordat zij uit een bepaald geografisch gebied afkomstig zijn, bepaalde bijzondere eigenschappen bezitten en dus dankzij hun geografische herkomst een kwaliteitsgarantie bieden, teneinde landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen, en te voorkomen dat derden onrechtmatig profiteren van de reputatie die deze producten dankzij hun kwaliteit genieten” (punt 49).
Met betrekking tot de vraag of het product of de dienst waarvoor het bestreden teken wordt gebruikt, gelijk moet zijn aan het product met de BOB, merkt het Hof op dat artikel 103, lid 2, onder b), van de Integrale-GMO-verordeningVerordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, geen enkele aanwijzing bevat dat het begrip “evocatie” noodzakelijkerwijs vereist dat het product met de BOB en het product of de dienst met het bestreden teken identiek of soortgelijk zijn (punt 61). Het Hof preciseert dat bij de beoordeling of er sprake is van een dergelijke evocatie, moet worden uitgegaan van de perceptie van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende Europese consument (punt 62).